Het belang van Nederlands woordgebruik
Regelmatig is er wel in kringen van onderwijs en politiek te horen dat het Nederlands binnen niet al te lange tijd een „taal-voor-thuis” wordt. In de grote wereld werkt en denkt men in het Engels. In veel bedrijven wordt er al uitgebreid gebruik gemaakt van Engelse woorden; steeds vaker is het Engels de „company language”. Want in deze tijd van mondialisering („globalisering”) raakt het Nederlands achterhaald en zal het in een natuurlijk proces verdwijnen. Dat gebeurt nu eenmaal met taal. Mensen die dit proces willen tegenhouden zijn gewoon romantische, wat naïeve sukkels die de klok willen terugdraaien.
In feite hebben deze „mondialisten” het Nederlands als serieuze taal opgegeven.
Wat opbouwender zijn degenen die beweren dat het Nederlands vitaal genoeg is om de huidige toevloed van Engelse en Amerikaanse woorden, uitdrukkingen en syntaxis gewoon te verdragen. Het gaat om een modeverschijnsel. En mochten er wel erg veel vreemde woorden in het Nederlands worden opgenomen: taal verandert nu eenmaal.
Nu zullen wij de laatsten zijn om te twijfelen aan de vitaliteit van de Nederlandse taal. Maar zoals alle waardevolle zaken moet deze wel onderhouden worden! Een bouwwerk moet je onderhouden, omdat het anders instort; een relatie moet je onderhouden, omdat je anders langs elkaar heen gaat leven. Net zo heeft een taal onderhoud nodig. Iedere Nederlandssprekende – en zeker opinieleiders (politici, schrijvers, kunstenaars, journalisten, presentatoren enz.) – heeft een zekere verantwoordelijkheid voor zijn taal. Deze moet met zorg worden gehanteerd. Professionele taalgebruikers horen ook de ontwikkeling van de taal te bewaken – niet om verandering tegen te houden (als dat al zou kunnen), maar deze waar nodig bij te sturen, zodat het taaleigen niet verloren gaat. Daarnaast moet het taalonderwijs uiteraard zeer goed zijn.
Maar als het Nederlands nu eenmaal een tweederangspositie krijgt en een kaal geraamte wordt vol Engels idioom? Wel, hoort men dan wel, als de meeste Nederlandssprekenden zich hiertegen niet verzetten, dan is zo’n ontwikkeling toch niet tegen te houden. Dan verdwijnt het Nederlands dat we nu kennen gewoon; jammer misschien. Het Aquitaans is ook verdwenen, evenals het Etruskisch, het Oud-Engels en het Oost-Pruisisch. Wat zeuren we nou?
Tegen deze tamelijk vaak gehoorde redeneringen is nogal wat in te brengen. In de eerste plaats gaat men ervan uit dat een eenmaal ingezette beweging (namelijk die van verengelsing van onze taal) niet te keren zou zijn. Maar dit is helemaal geen vaststaand feit. Ten tweede wordt verondersteld dat de meerderheid van de Nederlandssprekenden het eens is met die ontwikkeling, hetgeen ook nog bewezen moet worden.
Men kan zijn afkeer om zich in de momentele taalgolf te laten meezuigen ook met een aantal inhoudelijke argumenten onderbouwen: ten eerste is het Nederlands een mooie en rijke taal, gevormd in een ontwikkeling van zo’n vijftienhonderd jaar. Het heeft zijn eigen vormen en klanken, ritme en mogelijkheden. Het is een cultuurgoed dat de moeite waard is om behouden te blijven.
Ten tweede is de Nederlandse taal geschikt om alles in te zeggen. Zij is toepasbaar in alle levensdomeinen. In het Nederlands kan men alle takken van wetenschap en kunst bedrijven, het is te gebruiken voor dagelijkse communicatie en poëzie, voor droge informatie en uitbundige lyriek. Afschaffen ervan zou niet minder dan dwaas zijn.
In de derde plaats maakt het gebruik van vreemde woorden en constructies de communicatie er niet beter op. Dit levert bovendien nogal eens een versluierend effect op. Vreemde (lees: Engelse) woorden worden vaak niet helemaal goed gebruikt. En nog vaker wordt een vreemde term niet (goed) begrepen door de lezer of luisteraar. Hierdoor kunnen onjuistheden onopgemerkt blijven, de indruk van deskundigheid ten onrechte worden gevestigd en misverstanden huizenhoog oprijzen.
In de vierde plaats kan men vaststellen dat veel mensen – en niet alleen lager opgeleide! – Engelse termen lang niet altijd begrijpen. Daardoor dreigt de taal op den duur zijn voornaamste functie – communiceren – kwijt te raken. Hiermee komt uiteindelijk de democratie in het geding. Er ontstaan elites met een eigen, niet algemeen begrepen taal, die ‘de anderen’ buitensluit.
Verder is er het probleem dat veel (vooral) Engelse woorden niet in het Nederlandse spellingsysteem kunnen worden geschreven. Daardoor lopen er verschillende spellingssystemen door elkaar, wat onnodige aandacht en leeractiviteit vraagt. Waarom noemen we een elektronisch brein niet gewoon een „rekentuig” en een chopstick een „eetstokje”? De woorden zijn er in het Nederlands. Echt ingeburgerde vreemde termen (vaak doordat ze iets nieuws brachten of doordat ze in een kennelijke behoefte voorzagen) zouden we gewoon op z’n Nederlands kunnen spellen: „sjokolade” en „bebie”, net als ooit „koffie” en „tabak”. En als computer echt onverbeterlijk ingeburgerd is, laten we dan ook maar „kompjoeter” schrijven.
Het Groene Boekje houdt evenwel vooralsnog (gedeeltelijk) de vreemde spelling aan.
Met deze argumenten willen we bijdrage leveren aan de discussie over de rol van het Nederlands. Die discussie blijft belangrijk omdat een mindere rol voor het Nederlands – om nog te zwijgen over de verdwijning ervan – een ernstige culturele verarming zou betekenen.
Dick van Zijderveld, publicist
Dit artikel is een enigszins andere vorm onder de titel Wat zeuren we toch? geplaatst in Nieuwsbrief Stichting Natuurlijk Nederlands van 16 januari 2003, nr. 9.
Latere aanpassing: 13 maart 2006. Omvang woordenlijst bijgesteld in november 2012.
© Dick van Zijderveld 2004 – 2012