De Taalsmid

In 2014 en 2015 schreef ik een reeks kritische cursiefjes over modern taalgebruik voor Azra Magazine (uitgave 3.2 tot en met 4.1) onder de rubriekstitel De Taalsmid. Hieronder staan deze negen afleveringen.

Taal is het gereedschap van de schrijver.  Maar niet alleen van de schrijver, het is een van de belangrijkste middelen die wij mensen hebben om elkaar te begrijpen. Het juiste gereedschap moet ook nog eens goed worden gehanteerd, én onderhouden. Met een schroevendraaier sla je geen spijker in, met een zaag maak je geen schroef los. Zo nu en dan moeten sommige spullen in het vet gezet worden, bij andere moet een losgetrild schroefje worden aangedraaid. En soms wordt een zaagblad vernieuwd. In deze rubriek geeft Dick van Zijderveld nuttige tips om uw taalgebruik te onderhouden.

1.
Over mensen en dingen (1)

„Ik heb mijn ding gedaan voor de vrouw waarmee ik vroeger heb samengewerkt”.
Op deze zin is een en ander aan te merken.
In de eerste plaats: zijn ding doen. Ik weet nog steeds niet wat dat betekent, het kan van alles zijn: doen waar men zin in heeft; doen waar men goed in is; doen wat men moet doen, zijn taak uitvoeren, zijn werk doen, om er maar eens enkele mogelijkheden te noemen. In werkelijkheid betekent het dus niets. De enige associatie die ik bij deze uitdrukking krijg is van sanitaire of pornografische aard. Zeg gewoon wat je bedoelt, in dit geval bijvoorbeeld „Ik heb gedaan wat ik beloofd heb”.
Op het „ding” zelf wil ik in een volgende aflevering nog terugkomen.

En dan. Een vrouw is een mens. En betrekkelijke voornaamwoorden die naar mensen verwijzen zijn anders dan die naar dingen verwijzen. Bij mensen maak je samenstellingen met „wie”. Juist zijn: de vrouw met wie ik heb samengewerkt, de man tegen wie ik spreek, de leraar aan wie ik veel te danken heb. „Waardoor”, „waarmee” enzovoort worden gebruikt naar verwijzingen naar dingen. Dus: de lamp waardoor de hoek verlicht wordt, het ongeluk waardoor ik mijn been brak, de pen waarmee ik schrijf, de stad waarnaar ik op reis ben, de school waarop ik zat. En: de agent door wie mij de weg was gewezen, de collega met wie ik aan het project heb gewerkt, de vriendin naar wie ik op reis ben, de leraar op wie je kon rekenen.

Onze voorbeeldzin luidt dus in goed Nederlands: „Ik heb gedaan wat ik aan de vrouw met wie ik heb samengewerkt, beloofd heb.”

2
Over mensen en dingen (2)

Blijkbaar hebben nogal wat mensen moeite met het onderscheid tussen mensen en dingen, althans op taalkundig gebied. We hebben het al gehad over verkeerde betrekkelijke voornaamwoorden.
Maar nog zo’n verwarring van mens en ding die ik regelmatig tegenkom is de volgende: „met behulp van” in plaats van „met hulp van”. „Met behulp van” betekent dat je een hulpmiddel gebruikt, „met hulp van” dat iemand je helpt.
Met hulp van de buurman wist ik de kast op zijn plaats te krijgen, met hulp van de computerdeskundige kreeg ik de vastgelopen computer weer op gang. Maar: met behulp van een tang kreeg ik het blik open, met behulp van een krik en een moersleutel (en met hulp van de wegenwachter) kon ik het wiel verwisselen.
Een enkele keer gaat dit in taalkundige zin niet op: bij enkele woorden komt het taalkundig geslacht niet overeen met het natuurlijk geslacht. Daar willen nog eens op terugkomen.

3
Fysieke en sociale ruimte

„Je moet je anders opstellen naar hem toe.”
„De tentamencijfers geheim houden is niet aardig naar de studenten toe.”
„Hij heeft een uitgesproken negatieve houding naar haar toe.”
Regelmatig hoor je dergelijke formuleringen met „naar … toe” om je heen. Volgens mij is deze constructie afkomstig uit de wereld van de „gogen” (welzijnswerkers,
maatschappelijk werkers, sociaal werkers, begeleiders, coaches, counselors, trainers enz. enz.) en gretig overgenomen door managers en hun navolgers. Tot het beeld bij sommigen is ontstaan dat het normaal taalgebruik is.
Maar nee, dat is beslist niet het geval. „Naar … toe” is altijd ruimtelijk. „Ik ga naar Utrecht toe”, of „Ik ga naar hem toe.” Als je naar iemand toe gaat, ga je fysiek naar hem of haar toe.
Maar je stelt je op jegens (of tegenover) iemand, iets is niet aardig tegenover iemand, je vindt iets of je hebt een houding tegenover iemand.
De voorbeeldzinnen worden dus:
„Je moet je anders tegenover hem opstellen”,„De tentamencijfers geheim houden is niet aardig tegenover (eventueel: voor) de studenten”, „Hij heeft een uitgesproken negatieve houding jegens haar.”

4
Er wordt tegenwoordig veel gemaakt

„Maken” betekent sinds de vroege middeleeuwen al „iets in een bepaalde toestand brengen”: iets vervaardigen dus. Later werd er ook mee aangeduid dat men iets in een betere toestand bracht: „herstellen, repareren”. Maken betreft dus steeds concrete, stoffelijke dingen.
Sinds een jaar of zes, zeven wordt er echter van alles „gemaakt”. Veel gebruikte lijdende voorwerpen bij „maken” horen een heel ander werkwoord bij zich te hebben. Voorbeelden te over. Een lange lijst met verkeerd gebruik van „maken” vindt u in de Woordenlijst Evenwaardig Nederlands (www.dickvanzijderveld.nl > Woordenlijst). Om enkele veel gehoorde te noemen:
–    een aankoop maken – een aankoop doen
–    een belofte maken – een belofte doen, beloven
–    een compromis maken – een compromis sluiten
–    een dwarsverbinding maken – een dwarsverbinding leggen „Een dwarsverbinding maken” is het vervaardigen van een fysieke verbinding.
–    gesprek(ken) maken – gesprek(ken) voeren
–    een lening maken – een lening verstrekken
–    een monster maken – een monster nemen
–    een offer maken – een offer brengen
–    een reservering maken – reserveren
–    een stap maken – een stap doen of een stap zetten
–    een uitspraak maken – een uitspraak doen
–    vooruitgang maken – vooruitgang boeken
Deze taalfout leidt meestal niet tot ernstige onduidelijkheid. Maar het is wel een pijnlijk staaltje „ontfraaiing” van het Nederlands.

N.B. De pagina „Evenwaardig Nederlands” staat niet meer op de webstek. Hij is vervangen door de lijst Op-en-Top Nederlands. Woordenlijst overbodig Engels van Frens Bakker, Paul Uljé en Dick van Zijderveld. Zie ook www.vindpunt.nl. Een lijst met anglicismen is in voorbereiding.

5
Het raadsel van het verdwenen voorwerp

Het begon enkele decennia geleden als incident. In de trein hing een bericht dat „de tarieven wijzigden”. En in de krant stond dat sportlieden „presteerden”. Aanvankelijk was ik benieuwd wát de tarieven dan wijzigden (het was hoe dan ook wel knap van die tarieven), en wát die sportlui dan presteerden. Uiteraard begreep ik dat bedoeld werd dat de tarieven veranderden en dat de sportlieden goede prestaties leverden.

Sinds die eerste waarnemingen ziet men ze steeds meer: overgankelijke werkwoorden die onovergankelijk gebruikt worden. Anders gezegd: werkwoorden waar een lijdend voorwerp bij hoort, worden gebruikt alsof ze zonder kunnen. Naar ik vermoed ontstaat dit gebruik onder invloed van het Engels. Maar dit is vooralsnog fout Nederlands, onduidelijk en naar mijn smaak ook lelijk taalgebruik.

Nog enkele voorbeelden, geplukt uit een kwaliteitskrant en officiële opschriften:

  • „Ook ontwikkelt de biologische landbouw zich nog steeds, waardoor de opbrengsten vergroten.” Goed Nederlands is: „… de opbrengsten groter worden”.
  • „Het is een teken dat de klimaatwetenschap normaliseert.” Moet zijn: „… de klimaatwetenschap in overeenstemming wordt gebracht met …”
  • „Mali moet stabiliseren”: „Mali moet stabiel worden” of „men moet de situatie in Mali stabiliseren”. Wat ook kan: „… moet worden gestabiliseerd”.
  • Niet alleen tarieven „wijzigen”, ook werkplannen kunnen blijkbaar wijzigen: „Als de planning van de gemeente niet wijzigt, starten in januari 2014 onderhoudswerkzaamheden”. Bedoeld is natuurlijk: „als de plannen (of planning) van de gemeente niet verandert, …”
  • Winsten verdubbelen (worden dubbel zo groot/tweemaal zo groot), en de Spoorwegen hebben een boeiende „proef , waarbij tijdens de ochtend- en avondspits alle poorten alleen openen als u met uw OV-chipkaart …” (opengaan).
  • „Missen” is ook zo’n geval. „Er mist iets!” is al bijna een gangbare kreet. Helaas, geen Nederlands. „Er ontbreekt iets” of „Ik mis iets” wordt hier bedoeld.  

Als u om een beetje oplettend om u heen kijkt, zijn er (helaas) voorbeelden te over.

6
Metafysica in het openbaar vervoer?

Jarenlang werd er in de trein omgeroepen wat de eindbestemming van die trein was, bijvoorbeeld Maastricht of Groningen of Rotterdam. Eindbestemming – voor mij is dat metafysica. Het moet zoiets zijn als de uiteindelijke bestemming, nadat alle bestemmingen bereikt zijn, een transcendentaal begrip. Nu mag men aannemen dat de Nederlandse Spoorwegen de metafysica niet tot zijn aandachtsterrein rekent. Het gebruik van correct Nederlands lukt blijkbaar ook niet altijd.
Men ziet hier een typisch geval contaminatie: woordvermenging. Er worden twee woorden door elkaar gehaald die ongeveer dezelfde betekenis hebben. In dit geval eindpunt en bestemming. Contaminatie is een veel gemaakte fout, ook door „beroepstaalgebruikers” als journalisten en presentatoren, en politici. Om maar een paar groepen te noemen. Of het tegenwoordig meer gebeurt dan vroeger, betwijfel ik. Maar ik krijg wel de indruk dat dit foute taalgebruik „naar boven gedemocratiseerd” is.
Bekende contaminaties zijn aanrecommanderen (ik had als negenjarige net op school geleerd dat dit een vermenging is van „aanraden” en „recommanderen”, en toen vertelde de buurtdrogist dat hij een artikel aanrecommandeerde. Een interessante observatie voor mijn jongere zelf.) Optelefoneren is een heel bekende, net als opnoteren (< „opschrijven” en „noteren”) en verexcuseren (< „verontschuldigen” en „excuseren”).
In De Taalgids van Peter van der Horst staat een hele lijst contaminaties, die soms ook nog een barbarisme zijn. Ik noem er enkele: afparaferen (< „aftekenen” en „paraferen”), akkoord zijn (< „het eens zijn met” en „akkoord gaan met”; tevens ingeburgerd gallicisme voor „ermee akkoord gaan”, „ermee instemmen”, „het eens zijn”), als gewoonte (< „als gewoonlijk” en „uit/naar/volgens gewoonte”), bijsluiten (< „bijvoegen” en „insluiten”, kan ook een ingeburgerd germanisme zijn), interesse hebben in (< „interesse hebben voor” en „geïnteresseerd zijn in”), opstarten (< „starten” en „op gang brengen”; tevens ingeburgerd anglicisme voor „aanzetten”, „in werking stellen”, „aan de gang brengen”, „starten”), uit eigener beweging (< „uit eigen beweging” en „eigener beweging”). Verder geeft hij nog een aantal zinnen als hij behoort tot een van de beste musici (< „behoort tot de beste” en „is een van de beste”). Heel populair is tegenwoordig ook: ik irriteer me (< „ik erger me” en „het irriteert me”).
Is contaminatie erg? Strikt communicatief gesproken niet. De boodschap komt wel over. Als je naar de taal als cultureel verschijnsel kijkt wel. Foutief en onverzorgd taalgebruik tast de schoonheid en het karakter van de taal aan, leidt de aandacht af en staat zonder meer slordig.
Inmiddels vermelden de informatieschermen in de trein en hebben de meeste conducteurs het sinds korte tijd over „het eindpunt van deze trein”. Ook niet perfect, maar wel een stuk beter. In de nieuwe bussen in onze streek, staat op de informatieschermen opgewekt de „eindbestemming” aangegeven.

Maar ook enthousiaste taalliefhebbers zijn het niet altijd met elkaar eens. Op de redactie van Azra Magazine ontspon zich naar aanleiding van bovenstaand stuk een discussie over het woord „eindbestemming”.
Volgens Carien Touwen kan „eindbestemming” als nieuw woord worden beschouwd. Een trein heeft immers altijd verschillende bestemmingen. Vandaar dit gebruik van het woord „eindbestemming”.
Ik bleef erbij dat alleen „bestemming” of „eindpunt” juist is en „eindbestemming” een contaminatie. Ik vind dat onjuist gebruik niet te snel als „nieuw” moet worden bestempeld; professionele taalgebruikers moeten zich naar mijn idee enigszins behoudend opstellen om te voorkomen dat taalontwikkeling niets anders wordt dan het volgen van de waan of mode van de dag. 
LeoArie Elsenaar had een heel andere invalshoek. Hij vroeg zich af of „eindbestemming” wel een contaminatie is. Het stond al in de Van Dale van 1996, met als synoniem „eindstation”. Volgens hem kan het woord goed zijn ontstaan door een enthousiast gebruik van het voorvoegsel „eind”. Maar hij had wel een ander bezwaar tegen „eindbestemming”. Een bestemming wordt in Van Dale onder andere omschreven als een „reisdoel”. Dat is voor zijn gevoel iets van de reiziger, niet van het vervoermiddel. Een vervoermiddel heeft een halte, een station, en daarbij een eindhalte of -station. Alleen een reiziger heeft een eindbestemming. De eindbestemming van een trein is voor hem niet metafysisch; het is gewoon de schroothoop …

7
Richting is het nieuwe naar … toe

Zo’n anderhalf jaar geleden besteedden we aandacht aan de gewoonte om „naar … toe” te gebruiken in de zin van „jegens” of „tegenover”. Toen al wees collega-redacteur LeoArie me erop dat er een nieuw fenomeen in opkomst is, namelijk een oneigenlijk gebruik van het woord „richting”.
In mijn optimisme dacht ik toen nog dat het om een marginaal verschijnsel ging. Maar ik had ongelijk; de blik van LeoArie was vooruitziender.
Inmiddels doen velen van alles „richting …”. Aanvankelijk ging het om een ruimtelijk „naar”: „Ik ga eens richting huis”, als men naar huis vertrok; „Ik ga richting werk” als men naar zijn werk ging. Eigenlijk werd gezegd dat de spreker hij zich in de richting van zijn huis wilde begeven. Maar hij of zij hoefde helemaal niet van plan te zijn naar huis te gaan. Misschien ging hij halverwege bij een vriend of vriendin op bezoek, of wilde hij een café induiken. Het merkwaardige is dat „Ik ga eens richting huis” ook door de luisteraar gewoonlijk als „Ik ga eens naar huis” wordt begrepen. Waarschijnlijk leidt hij of zij dit uit de situatie af, of hij/zij gebruikt zelf ook „richting” op deze manier. „Je neemt de trein richting Amsterdam” kon tot voor kort alleen maar betekenen dat je de trein nam die Amsterdam als eindpunt of als groot tussenstation had, zodat je vanuit Den Bosch in Culemborg kon uitstappen. (Als je de trein richting Tilburg had genomen, zou je niet langs Culemborg komen.)
Maar er is een nieuwe dimensie bij gekomen. Misschien loop ik achter, maar ik hoorde hem pas aan het eind van de zomer. Een Kamerlid wilde iets ondernemen of vond iets onaanvaardbaar richting studenten of ouderen. Hij was duidelijk niet van plan zich in de richting van de betreffende groep te bewegen. Wat hij bedoelde was, dat hij iets wilde regelen voor hen, of iets onrechtvaardig vond jegens hen. Toen ging ik er natuurlijk op letten. En ja hoor, men gaat richting huis of winkel, men vindt dat de houding moet veranderen richting die-en-die. Dit gebruik lijkt tamelijk algemeen te worden. Voor de duidelijkheid: twee zinnen terug ging het dus om naar en jegens of tegenover.

8
Eén en meer dan één

Sommigen hebben wat moeite met meervoudsvormen. Klassiek zijn de aquaria’s, terraria’s en de prospecti. Daar zijn niet zo lang geleden de panini’s bij gekomen. Bijzonder slordig, zeker, maar ook nog wel begrijpelijke fouten voor degenen die geen kennis hebben van het Latijn en het Italiaans. Wij zijn nu eenmaal gewend aan meervoudsvormen op [-en] en [-s]. Een meervoudsvorming volgens de Nederlandse wijze is ook toegestaan. Het is dus één aquarium, twee aquariums of aquaria. Terrarium idem. Prospectus is een ander geval: veel Latijnse woorden op [-us] krijgen in het meervoud een [-i], maar een bepaalde groep niet. Daar blijft [-us] staan. In dat geval is alleen de Nederlandse vorm prospectussen juist. En ook panini is meervoud, namelijk van panino.
De afgelopen jaren komt ook een ander verschijnsel op: het behandelen van een meervoudig woord als enkelvoudig. Je hoort wel „de media ziet”, „de data ligt”, en ook bij troepen (op zichzelf al een vreselijk anglicisme voor „manschappen, militairen”!) heb ik zoiets gesignaleerd. Maar „media” is het meervoud van medium, „data” is een meervoud dat in de betekenis van „gegevens” geen enkelvoud heeft (wel als tijdsaanduiding natuurlijk; „de data van de feestdagen staan in de kalender”.) „Troepen” is gewoon het meervoud van „troep”, dat wil zeggen een groep manschappen.
En, o ja, niet alle vreemde woorden komen uit het Engels. Woorden afkomstig uit het Latijn worden nogal eens voor Engelse woorden aangezien, en geprobeerd zo uit te spreken.

9
Geslachtsverwarring

Het is zo eenvoudig in het Nederlands, zou je zeggen. Het onderscheid tussen manlijke en vrouwelijke woorden hoeft bijna niet meer te worden gemaakt, tenzij het heel duidelijk om manlijke of vrouwelijke wezens gaat. De meeste overige zelfstandige naamwoorden kunnen als manlijk en vrouwelijk worden behandeld, mits het bijbehorend bepalend lidwoord „de” is. Je verwijst naar die woorden met hem (eventueel haar), deze en die.
Daarnaast kent het Nederlands ook onzijdige woorden, om te beginnen al alle verkleinwoorden. Die hebben het bepalend lidwoord „het” en er wordt naar verwezen met zijn, dit en dat. „Zijn”? Ja, het lijkt bijna gemeengoed te worden om naar onzijdige woorden te verwijzen met „haar”. „Dit” en „dat” gaan gewoonlijk wel goed, maar met het bezittelijk voornaamwoord gaat het mis. In allerlei beleidsstukken, op de tv en om je heen lees en hoor je als bezittelijk voornaamwoord van een „het-woord” haar gebruikt worden in plaats van zijn. Dat geldt dus ook voor namen van landen, die immers meestal onzijdig zijn. Het is dus „Frankrijk – zijn president”, Duitsland – zijn industrie.
Wellicht zet deze tendens door, en is de regel over honderd jaar dat het bezittelijk voornaam woord van onzijdige woorden „haar” is.
Maar voorlopig is „haar” bij „het” onverzorgd Nederlands.

Een andere fout met woordgeslachten hoor je wel in straattaal en van mensen wier eerste taal niet het Nederlands is: onzijdige woorden worden niet als zodanig herkend en krijgen „de” als lidwoord: „de boekje”, „de autootje”. Incidenteel is zoiets waar te nemen in het taalgebruik van hoger opgeleide moedertaalsprekers. Deze laatsten zouden gewoon wat zorgvuldiger moeten zijn.
Gelukkig lijkt het hier niet echt om een ontwikkeling van de Nederlandse taal te gaan.

© 2014, 2015, 2016