De engel
Terneergeslagen zat ik op het volle terras van mijn stamcafé. Het drukkend warme weer maakte mijn stemming er niet beter op.
Een paar dagen geleden had ik van de afdeling Personeelszaken te horen gekregen dat mijn functie door de recente reorganisatie en digitalisering overbodig was geworden en dat er voor mij geen plaats meer was in de organisatie. Ik zou alle medewerking krijgen bij het zoeken naar een nieuwe baan, ik kreeg een goede overbruggingsuitkering, enzovoort. De mededeling was hard aangekomen; ik had gedacht dat ik nu eindelijk een baan met perspectief had. Ik bleef erover piekeren.
Goed beschouwd stond ik er niet eens zo slecht voor. Ik was gezond en jong genoeg om opnieuw te beginnen. Mijn werk was niet per se aan dat ene instituut gebonden, documentalisten waren altijd wel nodig. Van de ontslagvergoeding zou ik een tijdje kunnen leven en wellicht kon ik eindelijk beginnen met een universitaire opleiding archiefwetenschappen. Een zee van mogelijkheden lag voor me open.
Maar mijn aanvankelijke optimisme had snel plaatsgemaakt voor twijfel. Was dit wel juiste richting voor mij; kon ik niet beter iets geheel anders gaan doen? Zou er nog iets van me terecht komen? Ik zag mezelf al als bedelende dakloze. En wat zou Brianna ervan vinden als ik weer ging studeren?
Brianna was een vroegere studiegenote. Toen we elkaar een halfjaar geleden na lange tijd weer ontmoetten, waren we op slag heftig verliefd op elkaar geworden. Kort daarna hadden we verklaard dat we onze grote liefde hadden gevonden en dat we samen wilden blijven. Ik was verrukt dat deze aantrekkelijke vrouw belangstelling voor me had en met me verder wilde. Zij was iets kleiner dan ik, zij had lang kastanjebruin haar en stralende ogen en was tot fascinatie van velen een begaafd natuurkundige. Nu al ruim een week had ik haar niet meer gezien; zij was op een symposium in Wenen. Ik verheugde me op haar terugkomst; vanavond om acht uur zou ik haar in Utrecht van de trein ophalen.
Sinds haar aankomst in het hotel had ik niets meer van haar gehoord. Waarom had ze me de afgelopen dagen niet gebeld of ge-sms’t? Kon ze het zó druk hebben? Ik had haar wel in allerlei berichten op Facebook gevonden. Zoals vaak stond ze steeds in het middelpunt van de belangstelling. Er waren foto’s waarop ze aan een tafel zat, verdiept in een stapel dossiers, of op een bank verwikkeld in een diepgaande discussie, ik zag haar tijdens een diner met vakgenoten of op een gezellige borrel met een aantal nieuwe contacten. Er waren berichten waarin ze refereerde aan opmerkingen die kennelijk waren gemaakt in eerdere gesprekken, vaak plagende opmerkingen of een verwijzing naar een besproken werkstuk. De sfeer op het symposium was duidelijk goed.
Opeens stelde ik me voor dat ze met een briljante fysicus tot laat in de avond verwikkeld was in wetenschappelijke en allengs minder wetenschappelijke gesprekken. Ik zag haar in een barok hotelbed in de armen liggen van een knappe Oostenrijkse musicus en met hem wilde nachten doorbrengen. Brianna had voor mij, de saaie documentalist, alle belangstelling verloren. Ik kon het schudden; ik was niet boeiend, wat had ik me ooit verbeeld?
Wenen – Kort na mijn afstuderen had ik daar een halfjaar gewoond. Op een warme zomerdag zoals vandaag liep ik in gedachten te dwalen door de stad. Ik vroeg me af of ik was vastgelopen met het project waarvoor ik gedetacheerd was. Plotseling was er een enorme regenbui losgebarsten. Rondkijkend naar een plek om te schuilen, zag ik dat ik tegenover Museum Belvédère stond, het museum met de grootste verzameling van werken van Gustav Klimt ter wereld. Van het voorgenomen bezoek aan dit museum was het nog niet gekomen; dit vormde een goede gelegenheid.
Binnen werd net een groep toeristen rondgeleid langs de schilderijen van Klimt. Ik liep een zaal in waar een tijdelijke tentoonstelling hing met schilderijen van een zekere Karl Mediz. Ik had nog nooit van deze schilder gehoord. Benieuwd bekeek ik de meestal symbolistische schilderijen, portretten en landschappen. Bij één schilderij bleef ik staan. Er ging een schok door me heen. Het heette Engel am Brunnen. De afbeelding toonde een engel in een blauw gewaad, die bij een fontein stond. Hij leek me aan te kijken. Om een of andere reden maakte het schilderij een diepe indruk op me. Ik wist niet meer hoe lang ik voor dat schilderij gestaan had. Toen ik weer buitenkwam scheen de zon weer. Ik wist dat ik iets bijzonders had meegemaakt, ik voelde me bevestigd in mijn bestaan. Ik was vol vertrouwen dat ik het project tot een goed einde zou brengen.
Ik schoof mijn rieten terrasstoeltje meer in de schaduw van de potpalm in de hoek van het terras. Hoe kwam ik opeens aan dat schilderij te denken? Jarenlang had ik er niet meer aan gedacht. Indertijd had ik geprobeerd een afbeelding ervan te vinden; tot mijn verdriet was me dat me nooit gelukt. Ik staarde naar de bomen aan de overkant van de straat. Tussen de takken door viel een felle straal zonlicht; ik sloot even mijn ogen. Opeens zag ik het gezicht van de engel voor me. Diens blik was zo liefhebbend, vol vertrouwen, troostend … Toen doorstroomde me het gevoel dat ik jaren geleden in Wenen had gehad. Het was alsof ik mijn ervaring van toen nu pas echt begreep. Ik ervoer intens dat ik werkelijk bestaansrecht had, dat ik er mocht zijn. Tranen welden op in mijn ogen. Ik moest vertrouwen hebben, er was geen reden om bang te zijn dat Brianna me niet meer wilde. Brianna hield van mij. Vriendschap met anderen was geen ontrouw. En mijn loopbaan zou zichzelf wel wijzen; het zou goed komen. Ik voelde me sterk en gelukkig.
Ik opende mijn ogen en realiseerde me waar ik was. In de verte zag ik Brianna naar me toe komen.
„Hallo, Dirk. Ik ben met een vroegere trein gekomen; ik verlangde ernaar je weer te zien. Ik hoopte al dat ik je hier zou treffen.”
© Dick van Zijderveld, 2021
In juli 2021 gepubliceerd in: Dick van Zijderveld (samenst.), Door het werk van Hubert Lampo geïnspireerd. Elf kunstenaars reageren; Antwerpen: Hubert Lampo Genootschap vzw en Humanistisch Verbond vzw, 2022. ISBN: 978 9461 17331 7.
N.B. Voor alle verhalen op deze webstek geldt dat iedere gelijkenis met bestaande personen en situaties alleen op toeval kan berusten.
© Dick van Zijderveld 2021, 2022