21 juni
In gedachten stond Reinhard op de top van de heuvel. Vóór hem strekte zich een moerassige vlakte uit, die rood kleurde in de ondergaande zon. Rechts van hem stond een jong bos van loofbomen; enkele struiken bloeiden. Een zwerm spreeuwen vloog, kennelijk gestoord, kwetterend op. Een zoete bloemengeur, gemengd met de geur van bomen waarop de zon de hele dag heeft geschenen, dreef zijn kant op. Op het ruisen van de wind in de bomen en het riet na was het weer stil. Vandaag werd het weer zomer.
Hij dacht terug aan het landschap van zijn jeugd. Toen was hier volop bedrijvigheid; het was een centrum van economie en wetenschap. Als jongen fietste hij tussen de weiden. Er stond weinig vee; dat stond meestal in enorme stallen die steeds meer dreigden te verzakken. Later ging hij graag naar de grote stad, waar mensen in allerlei stijlen kleren rondliepen en winkels bijzondere spullen aanboden en trams en bussen en auto’s reden. Hij was gefascineerd geweest door de draaiorgels op straat, en de muzikanten die op straathoeken probeerden iets te verdienen.
Maar dat was voorbij. Het was in feite razendsnel gegaan. Toen regeringen, grote bedrijven en de bevolking in het algemeen eindelijk doorkregen dat zeer ingrijpende maatregelen noodzakelijk waren, was het te laat. In enkele jaren was het grootste deel van Nederland onder water komen te staan. In zekere zin hadden ze hier nog geluk gehad; iedereen had kunnen wegtrekken toen het water kwam, vanuit zee en de grote rivieren. In andere landen was men er vaak veel slechter aan toe geweest. Gelukkig kregen deze nu steun van de rijkere landen.
Inmiddels was het gelukt om enkele waterminnende voedingsgewassen te telen op de overstroomde grond. Aan de horizon zag hij de contouren van een ommuurde museumstad en een terp met een klein dorp.
Na een paar chaotische jaren leek er een nieuwe energie door de wereld te stromen. Solidariteit en gelijkwaardigheid waren belangrijker geworden, evenals de leefomgeving. Het was alsof alles onder een positieve en liefdevolle spanning was komen te staan. Sommigen zagen hierin het begin van het aanbreken van een heel nieuwe tijd. Voor Reinhard was deze opvatting veel te idealistisch.
Hij vroeg zich af hoe het met Nora was. Ze hadden elkaar vijf jaar geleden ontmoet en hij was direct gefascineerd door deze knappe jonge vrouw. En hij liet haar ook niet onberoerd. Ze voelden zich sterk tot elkaar aangetrokken, maar voordat hun liefde tot bloei had kunnen komen werd zij opgeroepen voor de Hulpverleningsbrigade. Deze was in het begin van de overstromingen volgens een nieuwe noodwet in allerijl opgericht om praktische hulp te verlenen op allerlei gebied. De oproepen golden voor onbepaalde tijd, tot de toestand gestabiliseerd was. Zelf was hij direct bij een taakgroep ingeschakeld die de communicatie in het land op gang moest zien te houden. Als Reinhard zijn ogen dichtdeed kon hij haar nog steeds voor zich zien. Zij was iets kleiner dan hij, donker haar omlijstte haar intelligente gezicht waarin donkere ogen de wereld uitdagend en vol humor aankeken. Voor de zoveelste keer vroeg hij zich af hoe het haar de afgelopen jaren was vergaan. Door haar gevoel voor humor zou ze zich er vast door hebben weten te slaan. Ze zou wel veranderd zijn; ze moest het nodige gezien en meegemaakt hebben. Zou ze zich hem nog herinneren, nog belangstelling voor hem hebben?
Met tranen in zijn ogen dacht hij aan hun afscheid in elkaars armen. „Ga mij niet zoeken,” had Nora gezegd. „Ik kan naar alle uithoeken van het land, mogelijk zelfs door heel Europa worden gezonden. Ik zie je terug, bij zonsondergang op de eerste dag van een zomer, op onze plek.” Toen had ze zich van hem losgemaakt en was naar de bus gelopen die haar naar de eerste coördinatiepost zou brengen.
Reinhard had deze uitspraak nooit helemaal letterlijk genomen, altijd als een uiting van haar romantische en dichterlijke instelling beschouwd. Toch had hij elk jaar op 21 juni de heuvel beklommen, naar de plek waar zij elkaar zo vaak ontmoet hadden. Tevergeefs, kinderlijk magisch gedrag, in een vage hoop op een weerzien met Nora.
De zon was al bijna onder. Melancholiek gestemd liep Reinhard het pad naar het oosten af, naar zijn bootje dat aan de steiger aan de waterweg onderaan de heuvel lag. Hij wilde thuis zijn vóór het helemaal donker was. Beneden gekomen merkte hij dat het bootje een stukje verplaatst was. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat er iemand in zat. „Hé,” riep hij, „Wat …”
Zij draaide zich om. Reinhard zag het mooiste en innemendste meisje dat hij ooit gezien had. Nora.
„Reinhard! Je bent gekomen!” zei ze. „Na al die jaren. Ik heb zo naar je verlangd!”
© Dick van Zijderveld, 2023
Gepubliceerd in:
– Groot, Alice de, Beentjes, Gerard, Gilhuis. Henk (red.), De wereld mist een kurk; Zeist, Vereniging Taalpodium, 2023. ISBN 978-90-9037775-9.ari 2017.
N.B. Voor alle verhalen op deze webstek geldt dat iedere gelijkenis met bestaande personen en situaties alleen op toeval kan berusten.
© Dick van Zijderveld 2023